Skip to content

Zelfoordeel van leerlingen in het bewegingsonderwijs

Beoordelen is een van de meest beladen en lastige problemen waar docenten bewegingsonderwijs de afgelopen decennia mee te maken hebben gehad. Dit terwijl evalueren van leerlingen, samen met pedagogiek en het leerplan, het fundament is van goed bewegingsonderwijs. Het beoordelen van bewegingsonderwijs gebeurt in veel gevallen op een summatieve manier. Summatief toetsen wordt gedaan om de leerprestaties van de leerlingen te beoordelen en op basis daarvan te beslissen over het vervolg van de schoolloopbaan. In de praktijk houdt dat in dat de leerlingen enkel een cijfer op hun rapport krijgen. Hierdoor draagt het beoordelen niets bij aan het beter leren bewegen.
Dit zat mij dwars en was voor mij de aanleiding om het probleem aan te pakken. Ik ben gestart met de Master Sport- en Beweeginnovatie aan de HAN om de competenties te leren die ik dacht nodig te hebben bij de ontwikkeling van een oplossing voor het beoordelen.

Formatieve zelfbeoordeling

Een manier om beoordelen te verbeteren is om gebruik te maken van formatieve beoordeling, de informatie over de prestaties van de leerling wordt gebruikt om beslissingen te nemen over de vervolgstappen in het leerproces. Het AIESEP, een internationale coalitie voor bewegingsonderwijs, noemt zelfbeoordeling een van de belangrijkste elementen van formatief beoordelen.
Zelfbeoordeling betrekt leerlingen bij het denken over de kwaliteit van hun eigen werk, in plaats van te vertrouwen op de docent als enige bron van evaluatie. Uit diverse onderzoeken blijkt dat voor leerlingen van alle leeftijden geldt dat zelfbeoordeling het leren verbetert, het de leerlingen het gevoel geeft dat ze controle hebben over hun beoordeling, het de autonomie ontwikkelt, de kwaliteit van het werk verbetert en zorgt voor een beter begrip. Ook bevordert zelfevaluatie de motivatie. Volgens de zelfdeterminatietheorie bepalen autonomie, betrokkenheid en competentie een goede ervaring van de lessen in het onderwijs. Als er tijdens de les voldaan wordt aan de behoefte aan autonomie, betrokkenheid en competentie zal de autonome motivatie toenemen.

Bij zelfbeoordeling observeren, beoordelen en waarderen leerlingen hun bereikte niveau. Deze perceptie draagt bij aan hun verwachting dat ze soortgelijke taken in de toekomst ook succesvol kunnen uitvoeren. Leerlingen die verwachten dat ze succesvol zullen zijn, stellen hogere doelen voor zichzelf en blijven doorzetten bij moeilijkheden. Zelfbeoordeling is een vaardigheid die ingezet kan worden op alle vakgebieden. Hierbij wordt in eerste instantie vaak niet gedacht aan het vak bewegingsonderwijs. Terwijl bij dit vak eigenaarschap en betrokkenheid zo’n grote rol spelen.

Toch wordt zelfbeoordeling niet veel ingezet

Ondanks de voordelen blijkt dat zelfbeoordeling in de praktijk nog niet op grote schaal wordt ingezet. De belangrijkste reden van docenten om geen zelfbeoordeling te gebruiken is de twijfel over de nauwkeurigheid van zelfbeoordeling of de consistentie tussen het oordeel van de leerling en het oordeel van de docent. Uit diverse onderzoeken blijkt dat leerlingen de neiging hebben tot overschatten van hun prestaties.

Dat jonge kinderen zichzelf overschatten lijkt niet bewust te zijn, maar een gevolg van de cognitieve beperking van het ontwikkelingsstadium waar het kind in zit. Naarmate kinderen zich ontwikkelen, worden hun cognitieve processen geavanceerder en minder vatbaar voor overschatting, wat resulteert in een meer nauwkeurige zelfbeoordeling. Kinderen in het primair onderwijs zitten in de concreet operationele fase, deze fase loopt vanaf het zevende levensjaar tot elf- of twaalfjarige leeftijd. In deze fase worden de kinderen steeds minder beïnvloed door ‘wishfull thinking’, hetgeen een positieve invloed heeft op de nauwkeurigheid van de zelfbeoordeling.

Onderzoek

Het hoofddoel van dit onderzoek was om inzicht te krijgen in de nauwkeurigheid van zelfbeoordeling bij het vak bewegingsonderwijs op de basisschool. Om de nauwkeurigheid te bepalen is er gekeken naar de overeenkomst en het verschil tussen docent-oordeel en leerling-oordeel. De verwachting was dat de leerlingen zichzelf hoger inschatten dan de docent.

Voor het onderzoek zijn de activiteiten kasthurkspringen en badminton gebruikt. Met behulp van een rubric hebben de leerlingen hun eigen beweegniveau bepaald. De docent en een tweede beoordelaar hebben onafhankelijk van elkaar ook een oordeel over het beweegniveau van de leerlingen gegeven.

De onderzoeksgroep bestond uit 90 leerlingen (47 jongens en 43 meisjes) van groep 6 en groep 8 van Daltonschool Klaverweide uit Noordwijk. De gemiddelde leeftijd was 10,45 jaar, variërend van 9 tot 13 jaar.
Tijdens een reguliere les bewegingsonderwijs zijn de activiteiten badminton, kastspringen en lummelspel aan bod gekomen. Aan het begin van de les werd de leerlingen verteld van welk onderdeel zij zelf hun vaardigheid moesten noteren. De niveaus zijn door de lesgever voorgedaan zodat de leerlingen een duidelijk beeld hadden van de verschillende niveaus. Tijdens het onderzoek hebben de leerlingen zicht gehad op de 10 ‘levels’ van de rubric. Als ze een level gehaald hadden, konden de leerlingen kijken op de rubric om hun volgende doel te bepalen.

De leerlingen gaven na het oefenen met behulp van de rubric aan welk level ze hadden gehaald. De docent en tweede beoordelaar hebben ook genoteerd welk level de leerling had gehaald. De leerling, docent en tweede beoordelaar wisten niet van elkaar welke score gegeven werd, om eventuele beïnvloeding uit te sluiten. Aan het einde van de oefenronde moesten de leerlingen hun behaalde niveau noteren op een daarvoor gemaakte lijst. De docent en tweede beoordelaar kregen ieder een leerlingenlijst om daarop de behaalde niveaus aan te kruisen.

Verschillende docenten bewegingsonderwijs hebben een bijdrage geleverd aan het tot stand komen van deze rubrics. Deze docenten hebben ieder een tienstappenplan voor de vaardigheden gemaakt. De onderzoeker heeft deze plannen samengevoegd en hier de rubric op gebaseerd. De niveaus zoals beschreven in de rubric corresponderen met de voortgang van de leerling in de leerlijn van die betreffende vaardigheid. Hierbij wordt uitgegaan dat niveau 1 haalbaar is voor leerlingen in groep 3 en niveau 10 uitdagend is voor leerlingen van groep 8.

Conclusies onderzoek

Leerlingen schatten zichzelf hoger in dan de docent. In de meeste gevallen geeft de leerling zichzelf 1 punt hoger. Het sterke verband tussen het oordeel van de docent en het zelfoordeel van de leerling zorgt ervoor dat het gebruik van zelfbeoordeling waardevolle informatie kan geven aan de docent bewegingsonderwijs. De docent moet dan wel rekening houden met de overschatting bij zelfbeoordeling. In het onderzoek zijn geen verschillen gevonden tussen jongens en meisjes. 

Wil je het uitgebreide onderzoek helemaal lezen? Bekijk deze hier.

Aanbevelingen voor de praktijk

Ondanks het verschil in beoordeling tussen leerling en docent is het aan te raden zelfbeoordeling te gebruiken in het bewegingsonderwijs. De voordelen van zelfbeoordeling wegen op tegen het mogelijk afwijkende oordeel van de leerling. Het gebruiken van zelfbeoordeling zorgt ervoor dat de kwaliteit van het zelfbeoordelen verbetert. Het aanleren van zelfbeoordeling en zelfevaluatie zorgt voor een essentiële ontwikkeling bij kinderen welke inzetbaar is tijdens de gehele schoolloopbaan. Dit sluit aan bij de stelling dat leerlingen voor een optimale leerervaring actief betrokken moeten zijn in het beoordelingsproces.

Door het sterke verband tussen het docent-oordeel en het zelfoordeel van de leerling zijn de uitkomsten van de zelfbeoordeling geschikt om te gebruiken door de docent. Om succesvol gebruik te maken van zelfbeoordeling is het essentieel dat de criteria waarop de leerlingen zichzelf beoordelen duidelijk zijn en moeten de leerlingen de ruimte krijgen om zichzelf te verbeteren.
De verkregen data is, behalve als beoordeling, ook te gebruiken om het (begin)niveau van een klas te bepalen, het effect van de leraar en zijn lesmethode te controleren, leerdoelen te bepalen voor leerlingen en leerlingen te motiveren binnen het bewegingsonderwijs.

Het is mijn ervaring dat er ook leerlingen zijn die zichzelf bewust te hoog inschalen, vaak weet je als docent welke leerlingen hier gevoelig voor zijn. Als zelfbeoordeling regelmatig ingezet wordt, vooral als observatie of registratie van het niveau, raken leerlingen vertrouwd met zelfbeoordeling en minder bang om ‘minder hoog’ te scoren. Als zelfbeoordeling direct aan een rapport- of toetscijfer gekoppeld wordt, zal dit de nauwkeurigheid van zelfbeoordeling negatief beïnvloeden.

Zelfbeoordeling toepassen in de praktijk

Tijdens de Master Sport- en Beweeginnovatie heb ik me gericht op zelfbeoordeling tijdens bewegingsonderwijs. In deze periode heb ik gewerkt aan de innovatie Gymladder.
Gymladder is een systeem waarbij leerlingen hun eigen niveau inschatten aan de hand van gestelde doelen en criteria. De leerlingen hangen hun persoonlijke kaartje naast het niveau wat ze gehaald hebben en de docent kan dit aan het einde van de les scannen met de gymladder-app. De gegevens worden opgeslagen in een database en kunnen via een website bekeken en geanalyseerd worden. Gymladder is momenteel in ontwikkeling en binnenkort zal een pilot gehouden worden op Daltonschool Klaverweide. Het doel is om Gymladder dit schooljaar op de markt te brengen/

You cannot use comments here, because comments are disabled for this page/post. Please enable page/post comment in settings.